Wat de mijn ons naliet | Sm. Hk

Wat de Staatsmijn Hendrik ons naliet

ot 1963 was de Staatsmijn Hendrik productief, waarna het mijnterrein op 1 juni 1967 overgedragen werd aan de NAVO.

Eerder werd de mijn samengevoegd met de in Hoensbroek gelegen Staatsmijn Emma.

De Staatsmijn Hendrik werd de nieuwe stek voor het "Allied Forces Central Europe" ofwel AFCENT, een basis van de NAVO. De basis is tot op heden op deze plaats gevestigd en heet nu AFNORTH.

Limburgsch Dagblad 11-11-1982

De grote, betonnen schachtbok van de schacht IV van de Hendrik deed tot eind jaren tachtig dienst als communicatietoren, die daarna plaats heeft gemaakt voor een modernere communicatietoren. De steenberg van de Staatsmijn Hendrik, die tevens de steenberg van de Staatsmijn Emma was, is, hoewel voor een deel afgegraven, nog steeds behouden gebleven, evenals de in de Brunssummerheide gelegen slikvijvers. Ook de "oefenmijn" of "leermijn", gelegen onder het terrein en met meerdere, nog bestaande ingangen, bestaat nog. Deze is echter niet publiekelijk toegankelijk.

Mijnmonument

Het schachtwiel werd eind 1982 als monument in het plantsoen voor de voormalige ingang geplaatst. Dit schachtwiel werd geplaatst als herinnering aan de Staatsmijn Hendrik.

Het schachtwiel zelf is overigens afkomstig van de Staatsmijn Emma, die zo'n 2 kilometer westelijk van de Staatsmijn Hendrik lag.

Het initiatief werd genomen door de toenmalige wethouder Smeets, voormalig hoofdopzichter bij de Staatsmijn Hendrik. Het schachtwiel heeft een diameter van 6 meter.

Op 18 september 2010 werd bij de voormalige hoofdingang een herdenkingsmonument onthuld ter herinnering aan alle 178 slachtoffers die in de mijn verongelukten. (foto links)

Plaatsen van het schachtwiel in 1982

Plaatsen van het schachtwiel in 1982

Herdenkinssteen

Herdenking 65 jaar Mijnramp

Op 25 maart 2012 werd een herdenking gehouden voor de slachtoffers van de mijnramp in de staatsmijn Hendrik. Deze ramp, de grootste naoorlogse mijnramp in Nederland, vond plaats op 24 maart 1947 waarbij 13 koempels het leven verloren.

"Inne koelpiet"

Bij de voormalige ingang van de Staatsmijn Hendrik, staat als monument, het schachtwiel van één van de schachten van de mijn. Ook bij de oude ingang van de voormalige Staatsmijn Hendrik staat een prachtig standbeeld van een mijnwerker met mijnlamp, ter nagedachtenis aan de mijnwerkers. (foto rechts)

"Inne koelpiet"

De leermijn

Een groep oud-mijnwerkers, waarvan enkelen nog op de Staatsmijn Hendrik gewerkt hebben, werd, na 40 jaar, toegang verschaft tot de leermijn van deze voormalige steenkolenmijn. Dit is een unieke situatie, omdat deze leermijn deel uitmaakt van het terrein van AFNORTH, het vroegere AFCENT en niet voor publiek toegankelijk is. Ook ging voor de eerste keer een cameraploeg mee, die de oud-mijnwerkers volgde en er opnames maakte voor een documentaire over de Brunssumse samenleving en de militaire basis.

Mijngebouwen

Sinds de overname door de NAVO in 1967, is het voormalige mijnterrein niet meer publiekelijk toegankelijk. Het is derhalve moeilijk om een indruk te krijgen van de eventuele, uit de mijntijd overgebleven gebouwen.

Toch zijn buiten het terrein enkele oude mijngebouwen herkennen. De gebouwen, waar eens de Ondergrondse Vak School (O.V.S.) in was gevestigd, de gascompressorhal en enkele oude werkplaatsen zijn er nog.

Helaas is de oude leermijn, die aan de Venweg lag, in de 90er jaren gesloopt. Dit laatste gedeelte van de Venweg is sinds de reorganisatie, waarbij de hoofdingang van de basis aan de Rimburgerweg is gesitueerd, niet meer bereikbaar en bijgevoegd aan het terrein van de basis.

Administratiegebouw en een oude werkplaats

De voormalige O.V.S.-gebouwen

Oude werkplaats

Gascompressoren-hal en communicatietoren

Gascompressoren-hal

Tussen de mijnsteenberg en de voormalige slikvijver, ten zuiden van het mijnterrein, stroomt de Rode Beek langs de mijnsteenberg Hendrik in een overkluizing van 300 m. De overkluizing ter plaatse van de Mijnsteenberg vormt samen met de huidige stuw nabij de Rimburgerweg de laatste twee majeure knelpunten in de ecologische verbinding Rode Beek van de bron op de Brunssummerheide tot de monding in de Geleenbeek.

Door het gedeeltelijk afgraven van de mijnsteenberg wordt ruimte gecreëerd om de beek weer te laten meanderen in een bredere zone en de waterkwaliteit op orde te krijgen. De ecologische en recreatieve barrière tussen de natuurgebieden Brunssummerheide, Schutterspark, Schinveldse bossen en Teverenerheide wordt opgeheven. Dit heeft de gemeente Brunssum zich als doel gesteld en de werkzaamheden zijn inmiddels gestart. Om de mijnsteenberg af te graven dient grond te worden aangekocht van de firma Wiener- berger, die op het bovenliggende bedrijventerrein is gevestigd.

Een gedeelte van de voormalige steenberg aan de Rimburgerweg wordt afgegraven

De voormalige slikvijver vóór de sanering

De voormalige slikvijver vóór de sanering

Door deze verkoper is bedongen dat gelijktijdig met de voor het project benodigde gronden ook het zogenaamde Terca-terrein (de voormalige, oude slikvijver van de Staatsmijn Hendrik) dat een oppervlakte van ca. 11 hectaren betreft, door de initiatiefnemers aangekocht moest worden. In het kader van het project is in overleg met het bevoegde gezag, provincie Limburg en gemeente Brunssum, een saneringsplan alsmede een nota bodembeheer opgesteld voor dit Terca-terrein, zodat verwerking van mijnsteen op dit terrein mogelijk wordt.

Door de mijnsteen die bij het verwijderen van de overkluizing vrijkomt te gebruiken voor de herinrichting van het Terca-terrein, kan werk met werk worden gemaakt en ontstaat er een unieke mogelijkheid om het vervuilde en verpauperde terrein in te richten, zonder dat hiervoor hoge transport- en stortkosten zijn gemoeid met de verwerking van de mijnsteen. Zo wordt niet alleen ruimte gegeven aan de Rode Beek, maar wordt ook het Natura2000-gebied Brunssummerheide duurzaam heringericht en vergroot.

De voormalige slikvijver wordt gesaneerd

De voormalige slikvijver wordt gesaneerd

De voormalige slikvijver wordt gesaneerd

De sanering is inmiddels in volle gang en de voormalige slikvijver van de Staatsmijn Hendrik zal binnenkort verdwenen zijn. De zwarte, verontreinigde slik zal worden afgedekt met de afvalstenen, die vrijkomen bij de gedeeltelijke afgraving van de nabij gelegen steenberg. Vervolgens zal er een laag schone grond overheen gelegd worden. Onderstaande foto's tonen de sanering in volle gang. (03-02-2014)

Steenberg

Het steenafval werd vervoerd naar het gezamenlijke steenstort, Emma-Hendrik in Brunssum. Omdat op dit steenstort het steenafval van twee grote staatsmijnen werd gestort, was deze steenberg dan ook, op die van de Staatsmijn Maurits te Geleen, de grootste steenberg in het Limburgse landschap.

Hieronder de steenberg anno 2017

De steenberg van de Staatsmijnen Hendrik en Emma

De steenberg van de Staatsmijnen Hendrik en Emma

Beschermd gezicht Mijnkolonieën Brunssum

Het beschermd gezicht Mijnkoloniëen Brunssum omvat vijf historische mijnwerkerswijken plus enkele losse woninggroepen voor mijnpersoneel. Daarnaast maken drie parken deel uit van het beschermd gezicht. Het beschermd gebied is grotendeels tot stand gekomen in de jaren 1910-1930. De koloniëen waren bedoeld voor personeel van de staatsmijnen Hendrik en Emma. De huizen zijn gebouwd in opdracht van de Staatsmijnen en de woningbouwverenigingen Ons Limburg en Thuis Best en zijn opgezet volgens de tuindorpfilosofie, waarvoor architecten als Willem Leliman en Jan Stuyt tekenden.

Mijnkolonie Treebeek-Haansberg

De kolonie Treebeek-Haansberg is veelbesproken en veelbeschreven. Het wordt ook wel ‘de moeder der koloniëen’ genoemd. Anderen berichten over de enige ‘tuinstad’ of ‘de grootste arbeiderswijk’ van Nederland. Feit is dat Treebeek-Haansberg qua opzet de grootste kolonie van de mijnstreek is en op een aantal punten afweek van andere woninggroepen.

Beambtewoningen aan het Bodemplein

Beambtewoningen aan het Bodemplein

De voormalige mijnwinkel aan het Bodemplein

Treebeek-Haansberg vertoonde met de mijnterreinen, woningbouw en sociaal-maatschappelijke voorzieningen het karakter van een afzonderlijke industrienederzetting. Treebeek-Haansberg onderscheidt zich van de andere kolonieën in Brunssum door haar ruime opzet, open karakter en groenvoorzieningen. Deze stedenbouwkundige kwaliteiten zijn onder meer terug te voeren op het feit dat in Treebeek-Haansberg - in tegenstelling tot de overige kolonieën in Brunssum - zowel voor arbeiders als voor hoger personeel werd gebouwd. Van de 680 woningen in de oorspronkelijke opzet is ongeveer een derde gesloopt of vervangen door nieuwbouw. Niettemin is de monumentale en traditionele stedenbouwkundige opzet nog zeer goed herkenbaar. Dat komt onder meer tot uitdrukking in de langgerekte vorm (van de poort van de mijn Emma langs het mijnspoor tot de poort van de mijn Hendrik), maar ook in de ruime, open structuur. Typerend voor deze structuur zijn de voor- en achtertuinen en plantsoenen, de pleintjes, de terrasvormige aanleg op de Haansberg, de hiërarchische opzet van de woonblokjes voor het hoger en lager personeel.

Kolonie Langeberg

Thuis Best bouwde in Brunssum tussen 1925 en 1930 meer dan 600 arbeiderswoningen, vijf winkels en vier beambtenwoningen, voornamelijk in de kolonieën ’t Heufke en Langeberg. Het begin was in 1925, toen op een bouwterrein in het noordwesten van Brunssum de kolonie ’t Heufke werd gebouwd, met 149 woningen. In de jaren 1927 en 1928 bouwde Thuis Best 427 arbeiderswoningen op de Langeberg, plus vier beambtenwoningen en drie winkels. De ontwerptekening van Jan-Willem Dinger zal, zo is het vermoeden, model hebben gestaan voor de stedenbouwkundige opzet van deze wijken, onderdeel van een samenhangende ‘industrienederzetting’ rond de mijnterreinen van de Hendrik en de Emma. De bebouwing van de Langeberg sloot nabij Staatsmijn Hendrik aan op de reeds bestaande bebouwing van de periode 1912-1914 aan de Venweg. De ten opzichte van Staatsmijn Hendrik gunstig gelegen en fraai uitgevoerde mijnwerkerskolonie is een ontwerp van de Maastrichtse architect A.J.N. Boosten. Hij ontwierp zeer typische woningen in een aantal varianten. De kern van de kolonie wordt gevormd door een driehoek van licht gebogen straten die terrasvormig boven elkaar liggen. Op sommige plaatsen zijn ze met elkaar verbonden door trappen. De centrale toegang tot de wijk is de Langeberglaan, die vanaf de Akerstraat omhoog loopt en uitkomt op een plantsoen. De laan vormt tevens een zichtas met de mijn. Langs de laan staan twee-ondereenkap beambtenwoningen. De dominante bebouwing bestaat uit laagbouw, die door de lange bouwrijen misschien wat minder speels oogt dan had gekund. Aan de voet van de Langeberg komen enkele straten bijeen op een klein plein, waar beambtenwoningen en enkele winkels werden gerealiseerd. De wijk is een fraai uitgevoerde variant van een tuindorp. Eind jaren zestig kwamen de woningen in De Langeberg in handen van de AZL. Deze organisatie begon in de jaren zeventig een deel van de woningen te verkopen aan particulieren. De wijk oogt stedenbouwkundig en visueel nog steeds als een eenheid. De bouw is vrij compact, maar het ruime groen, de terrasvormige opbouw en de verzorgde architectuur geven de wijk de uitstraling van een fraai tuindorp. Alle woningen zijn nog aanwezig.

Kolonie Rozengaard

De kolonie Rozengaard (260 woningen) werd gebouwd op het Huizerveld, ten noorden van de kern Brunssum. De realisering van de Rozengaard kwam tussen 1914 en 1918 in drie fasen tot stand, naar een ontwerp van de architect Jan Stuyt. Voor de Rozengaard ontwierp Stuyt een rijke variatie aan woningtypen: 37 in totaal. Kenmerkend voor Rozengaard zijn de besloten opzet en de kleine pleintjes en knikkende straten, een grillig stratenpatroon waarmee Stuyt de intimiteit van een dorp wilde creëren. Afwisseling van bouwhoogten, nokhoogten en afwisselend ornamenteel gebruik van gepleisterde geveltoppen met banden van baksteen moesten voor verlevendiging zorgen in de Rozengaard. Niettemin geven de meer gesloten bouwblokken (rijtjes) en het ontbreken van voortuintjes (voordeur onmiddellijk aan de straat) Rozengaard een veel minder uitgesproken tuindorpkarakter dan de kolonieën van Staatsmijnen. Rozengaard is daarmee stedelijker - soberder en compacter - van opzet dan Treebeek of Schuttersveld. Het introverte karakter van de kolonie komt mede voort door de situering van de woningen met de achterzijde naar het destijds vrije landschap. Daaruit blijkt dat er geen planning was op uitbreiding of aansluiting met ander stedelijk gebied in de nabije toekomst. De wijk past goed in het beeld van arbeidershuisvesting, die is opgezet vanuit de tuindorpgedachte, maar in de veel soberder uitvoering van de corporatiebouw. Er waren in de beginjaren na de bouw veel klachten over de kwaliteit van de woningen. Eind jaren vijftig werden aanpassingen aan de woningen uitgevoerd. In 1972 wilde de woningbouwvereniging alle huizen afbreken en vervangen door nieuwbouw. Een bewonerscomité, gesteund door een werkgroep Inventarisatie Mijnmonumenten, hield dit tegen. In 1981 volgde renovatie. Hierbij werden 32 woningen gesloopt en vervangen door nieuwbouw (Rozengaard-West). In 2003 is gestart met een nieuwe renovatie, waarbij nog eens 67 oorspronkelijke woningen in het middengebied werden vervangen door enkele huurappartementen en 49 koopwoningen. Doel hiervan was om de sociale structuur van de wijk te verbeteren. Verder werden de gehandhaafde huizen, de achterterreinen en de openbare ruimte aangepakt. Het karakteristieke van de kolonie moest daarbij behouden blijven. De succesvolle vernieuwing van De Egge diende daarbij als inspiratie.

Kolonie De Egge

Tussen 1918 en 1920 werd een groep van 240 woningen in De Egge gerealiseerd, naar een ontwerp van Jan Stuyt. De kolonie was gelegen op een terrein halverwege de kolonieën Schuttersveld en Rozengaard. De kolonie werd vrij compact opgezet, in een relatief hoge bouwdichtheid, binnen een duidelijk begrensde rechthoek rond een ruim, centraal gelegen plein. De binnenterreinen werden afgesloten door lage muurtjes met ronde poortjes. Het derde grote project van de WVB was de kolonie Het Leeuwstuk (219 woningen, nabij Amstenrade). De bouw in De Egge maakt, als bij de meeste projecten van architect Jan Stuyt, een meer stedelijke indruk. Het dorpse idee wordt vooral ingegeven door de duidelijke begrenzing en stedenbouwkundige samenhang. Dit werd bij De Egge versterkt doordat de wijk lange tijd geïsoleerd op de heuvel lag, los van overige bebouwing. De Egge heeft een heldere structuur en de situering van de voorzijde van de randbebouwing was naar het landschap gericht. Het maakte een uitbreiding of aansluiting bij ander bebouwd gebied goed mogelijk, conform de visie van Dinger. Pas na de Tweede Wereldoorlog werd de vrije ruimte tussen De Egge en het Schuttersveld volgebouwd. Ook De Egge is een goed voorbeeld van arbeidershuisvesting uit de corporatiefase.

De Egge lag nogal geïsoleerd en vrij ver van de mijnpoort. De weg ernaar toe was slecht en onverlicht. Om de bewoners tegemoet te komen, werd de wijk voorzien van twee winkels. De kolencrisis zorgde tussen 1922 en 1924 voor economische malaise in de Mijnstreek. De lonen in de mijnen daalden zo’n 30 procent, waardoor velen de huur niet meer konden betalen.Tussen WVB en Staatsmijnen bestond een garantieregeling, waarbij de achterstallige huur door Staatsmijnen werd betaald, die dat echter inhielden op het salaris van de werknemer. De kolonieën van de Staatsmijnen zelf hadden minder last van leegstand, omdat de huren in het algemeen lager waren en Staatsmijnen de werknemers dwongen om vlakbij de mijn te komen wonen, onder meer door de reiskostenregeling af te schaffen. Maar van de 240 woningen in De Egge, waar veel arbeiders zonder vast dienstverband woonden, stonden er op een gegeven moment 141 leeg. Door huurverlaging en het aantrekken van de markt was de leegstand in 1925 grotendeels opgelost. Tot in de jaren vijftig vormde De Egge een geïsoleerde buurt, die losstond van de overige bebouwing. In de jaren vijftig wilde de woningbouwvereniging alle huizen afbreken en vervangen door nieuwbouw, maar de overheid keurde de plannen af. In de periode 1964-1966 werden enkele aanpassingen aan de woningen uitgevoerd. In 1973-1975 was er een grote renovatie. Hierbij werden enkele woningen gesloopt of vervangen en werd het oorspronkelijke centrale plein zorgvuldig heringericht. In 1997 waren nog 217 van de 240 oorspronkelijke woningen aanwezig. De wijk stond, in sociaal opzicht, bekend als een probleembuurt. Tussen 1997 en 2000 vond een tweede grootscheepse renovatie van de wijk plaats, waarbij enkele bouwblokken zijn vervangen door nieuwbouw. De oplevering was in 2000. Het karakter van de wijk, die net als Rozengaard vrij compact en stedelijk is gebouwd, bleef hierbij bewaard. Typerend voor de kolonie zijn de ronde poortjes naar de achterterreinen. Deze ronde poortvorm komt ook in andere aspecten van de wijk steeds terug. De renovatie van De Egge kreeg een landelijke prijs.

Kolonie Schuttersveld

Op het Schuttersveld verrees tussen 1918 en 1920 een tweede complex arbeiderswoningen van de Staatsmijnen. Dit terrein lag ten noordoosten van de mijn Hendrik, langs de spoorlijn die naar de mijnsteenberg voerde. Hier werden 421 arbeiderswoningen gebouwd, in blokjes van twee, drie of vier, een enkele keer meer. Op de kop van de wijk, aan de Rimburgerweg, werden vijf winkelwoningen gerealiseerd. Schuttersveld is duidelijk antistedelijk opgezet en is een schoolvoorbeeld van de tuindorpgedachte. De woningen werden opgezet in laagbouw in diverse varianten, met schild- en zadeldaken, gedekt met pannen. De huizen kregen zowel voortuintjes als opvallend diepe achtertuinen; de vijf lange, licht slingerende straten lopen haaks op de hoogtelijnen en worden op twee plaatsen doorsneden door smalle dwarsverbindingen, waarvan de meest oostelijke de loop van een oude mijnspoorweg markeert. Bij de aanleg is veel aandacht geschonken aan groeninrichting. Dit uit zich in bomenrijen in de straten en plantsoenen aan de randen. In het midden van de wijk werd een pleintje met plantsoenen gesitueerd. Schuttersveld werd in 1970 door de gemeente overgenomen van de Staatsmijnen, om te voorkomen dat te veel goedkope woningen in particuliere handen zouden vallen waardoor de woningmarkt te veel zou worden verstoord. In de periode 1975-1979 werd een grootscheepse renovatie uitgevoerd. Daarbij werden de straten gedeeltelijk tot woonerf bestemd. Het aangezicht van de diepe achterterreinen veranderde door de bouw van garages, maar daardoor bleef de authenticiteit van de straatzijde goed bewaard. Een klein aantal woningen met mijnschade werd gesloopt. Van de 421 oorspronkelijke woningen zijn er nog 396 over. De wijk oogt als een echt tuindorp, met kleine huizenblokjes aan smalle, licht slingerende straten, veel groen, diepe achtertuinen en hoogteverschillen. Karakteristiek is de groenstructuur van bomenrijen en plantsoenen. De woningen kampen met een aanzienlijke onderhoudsachterstand. Renovatieplannen zijn al enkele keren uitgesteld. De kolonie is veel eenvoudiger van opzet dan Treebeek-Haansberg, watvooral te maken heeft met het ontbreken van woningen voor hoger personeel. Niettemin ademt deze wijk een onvervalste tuindorpsfeer. Schuttersveld is een goed voorbeeld van een tuindorp uit de eerste generatie. (Bron: Gemeente Brunssum)

Het reliëf bij het Schuttershuüske

Het Schutterspark

Het Schutterspark is het oudste volkspark van Limburg en ligt in de gemeente Brunssum. Het bestaande park werd in 1952 ter gelegenheid van het 50 jarig bestaan van de Staatsmijnen vergroot, vernieuwd en cadeau gedaan aan de bevolking. In die tijd genoten jaarlijks circa 200.000 bezoekers van de uitspanning het Schuttershuüske, de speeltuinen, het zwembad, de uitkijktoren, de 325 meter lange kabelbaan, de kinderboerderij en de roeivijver. Het park ligt in het dal van de Roode Beek en grenst aan de kolonie (mijnwerkersbuurt) Schuttersveld die vroeger voor de Brunssumse mijnwerkers is gebouwd. Het gebied wordt door de beek in twee delen gesplitst. In het noorden ligt een bos-, heide- en veengebied dat enigszins in natuurlijke staat is. In het zuiden is het een recreatie- of volkspark.

Links het (linker) reliëf, dat oorspronkelijk samen met het bijbehorende rechter reliëf (zie foto rechts), ingemetseld zat aan weerszijden van de hoofdingang van de Staatsmijn Hendrik. Het rechter reliëf is tot op heden zoek.

  

Eigenaar van het park

Het park was vanaf 1919 in eigendom van de Staatsmijn Hendrik die het van Schutterij St. Gregorius kocht. Na de mijnsluiting schonk de Staatsmijn het park op 1 januari 1970 aan de gemeente Brunssum, die het verkocht aan het recreatieschap streekgewest OZL. In 1991 kocht de gemeente Brunssum het park terug.

Het park vandaag de dag

Door de sluiting van de mijnen nam de belangstelling voor het park in de loop van de jaren zestig af. Het park werd uiteindelijk verkocht aan de Gemeente Brunssum. De gemeente heeft samen met verschillende ondernemers vanaf 2006 het park flink opgeknapt. Enkele oude structuren zijn nog steeds zichtbaar in het park. Bijvoorbeeld de traptoren van de oude glijbaan die is afgebeeld op diverse oude ansichten. Ook de fundering van het voormalig zonneterras op de top van de Ouvreberg is nog zichtbaar. Bijzonder is het hergebruik van de voormalige filtergebouwen. Deze zijn in 2010 opgeknapt en zodanig ingericht dat ze voor diverse feesten en evenementen kunnen worden gebruikt.

Pompgebouwen

In het Brunssumse Schutterspark liggen vier pompgebouwen. Drie zijn er gebouwd rond 1929, één gebouw stamt uit de jaren 1942/1943. De gebouwen werden oorspronkelijk aangelegd door de Staatsmijnen en werden gebruikt om grondwater te ontijzeren dat vervolgens werd getransporteerd naar twee watertorens bij de staatsmijn Hendrik. Het water werd gebruikt voor bedrijfsdoeleinden, maar voorzag ook Brunssumse woningen van kraanwater. De pompgebouwen, elk tussen de 350 en 375 vierkante meter groot, behoren tot de laatste historische industriële restanten van de Brunssumse mijngeschiedenis.

In 2010 zijn drie van de vier gebouwen gerestaureerd. Wethouder Eric Geurts: “Bij de werkzaamheden zijn voornamelijk plaatselijke bedrijven ingeschakeld, zodat van het project ook een stimulans uitging naar de lokale economie”. Met het opknappen van de drie resterende pompgebouwen was een bedrag gemoeid van circa 1 miljoen euro (waarvan 370.000,- euro werd gefinancierd uit subsidies van de Provincie Limburg, in combinatie met een EU-POP subsidie).

De officiële opening van de pompgebouwen vond plaats in het eerste gebouw, gebouw A. Daar was op zaterdag 28 mei vanaf 13.30 uur ontvangst. Om 14.00 uur begon het officiële programma. Na een toespraak door wethouder Eric Geurts is er een plaquette onthuld. Daarna was er gelegenheid voor een informeel samenzijn. Voor de opening werden met nadruk alle inwoners van Brunssum uitgenodigd.

Aanleg van het park

Op 13 oktober 1919 kreeg de Apeldoornse tuinarchitect K.C. van Nes (1876-1952) de opdracht om een ontwerp voor het park te maken. Op 20 maart 1920 verscheen een rapport waarin de bescherming van de bronnen en de inrichting van een wandelpark naar de inzichten van Hirschfeld zijn vastgelegd. Tussen 1920 en 1940 werd het park ingericht als een openbaar park naar de ideeën van een volkspark.

Bovenop de berg stond de uitzichttoren

Linker foto: Het zogenaamde "zonneterras" nabij de uitzichttoren van de kabelbaan over de vijver. De foto stamt van de 50er jaren.

Rechter foto: De restanten van het zonneterras in 2017. Er zijn plannen om het zonneterras in ere te herstellen.

De glijbaan anno 2014

Limburgs Dagblad 28-10-1955

De eerste watertoren ('t bölke)

Tijdens het afdiepen van de schachten I en II van de Staatsmijn Hendrik, werd ook de eerste van in totaal drie watertorens gebouwd. (foto rechts) Deze werd in 1952 vervangen door een nieuwe. Het topje van de oude watertoren werd als "hoedje" bovenop de glijbaan in de speeltuin in het schutterpark geplaatst. (foto links)

De watertoren rond 1950

25-jarig jubileum

In 1948, in hetzelfde jaar waarin het 50-jarig regeringsjubileum van toenmalig Koningin Wilhelmina gevierd werd, was er nog een jubileum te vieren, namelijk dat van Hoofdbedrijfsingenieur J.W.C. op den Kamp van de Staatsmijn Hendrik. Ter gelegenheid hiervan werd in het plantsoen voor de mijn een bank opgericht. Ook maakte een beeld van (1945) Pierre Daems, met een mijnbouwtafereel, deel hiervan uit. De bank werd bij de mijnsluiting wederom afgebroken en het beeld werd verplaatst, om uiteindelijk geplaatst te worden in de I.V.N.-tuin aan de Nicolaes Maesstraat.

De bank en het daarachter geplaatste beeld

Het beeld in de I.V.N.-tuin