Staatsmijn Emma, schacht IV te Schinnen
Kaart concessie Staatsmijn Emma
Schachtdieptes van schacht IV
l in 1772 richtten enkele bewoners van Schinnen een maatschappij op, om de kolen die in de bodem van het dorp sluimerden, te ontginnen. Vóór de 16e eeuw stond bij de voorouders van de Schinnenaren al vast, dat de bodem onder hun gemeente kolen moest bevatten. Een deel van het dorp werd toen namelijk al "die swerte Coul" genoemd. Die maatschappij uit 1772 is datzelfde jaar achter de kerk, op een weiland van Thomas Goossens, inderdaad begonnen met het maken van een "Kohlschaght".
Deze poging mislukte. Voor Schinnen betekende dit echter niet dat de kans op een eigen mijn verkeken was. Want met frisse moed begon men al snel met de aanleg van een mijnschacht op de berg er tegenover, op een perceel bouwland van Michael Diederen. Dag en nacht is er aan deze schacht gewerkt, zelfs op feestdagen. Ze werd dieper en dieper, maar uiteindelijk slaagde de maatschappij ook nu niet. Maar het Schinnense "Kolersgezelschap" waagde nog een derde poging, ditmaal op een stuk land van Jacob Ivens.
Op deze plek zou begonnen zijn met de aanleg van de "Kohlschaght" (Foto: DSM)
Op deze plek zou in augustus 1947 de 4e Emma-schacht worden aangelegd (pijl) (Foto: DSM)
Tot eind april 1773 werd hier met veel voortvarendheid gedolven, totdat de delvers het werk moesten opgeven als gevolg van een geweldige watertoevloed. Drie mislukte pogingen dus. Men zou kunnen denken dat in Schinnen alle hoop op een eigen mijn vervlogen was. Nog niet, want bij akte van 3 mei 1773 werd de maatschappij gereorganiseerd en werden de werkzaamheden aan de schacht op het perceel van Ivens hervat. Men bereikte een diepte van 97 meter. Maar het is toch allemaal op niets uitgelopen, omdat de Schinnense schachtdelvers in die dagen niet beschikten over de juiste schachtaanlegmethoden en machinerieën en misschien ook niet over voldoende geld. Hoe dan ook, voor Schinnen scheen in 1773 definitief een einde te zijn gekomen aan de droom van een kolenmijn binnen de gemeentegrenzen.
Jeugd in Schinnen speelt in de bossen en volgt met belangstelling de verkenningsboringen (Foto: DSM)
De spoorlijn voor de aanvoer van materialen in het Vogelenbos (Foto: DSM)
In 1909 precies 126 jaar nadat de inwoners van Schinnen hun hoop op een eigen kolenmijn hadden begraven, flikkerde de hoop echter weer op. In dat jaar liet de toenmalige directie van de Staatsmijnen in en rondom het dorp boringen verrichten, om de plaats vast te stellen van een derde mijn, de Staatsmijn Hendrik. Op grond van de resultaten van deze boringen, werd als plaats voor de Hendrik, een terrein buiten de bebouwde kom voorgesteld. Dit voorstel ontmoette echter bezwaar bij de Mijnraad, die de voorkeur meende te moeten geven aan een ligging ten Oosten van de Emma.
De Staatsmijn-directie heeft zich met deze zienswijze verenigd en zo werd als plaats voor de Staatsmijn Hendrik niet een terrein in Schinnen, maar in Brunssum gekozen. Wat toen geen enkele Schinnenaar verwachtte, is echter toch gebeurd. Een vestiging ter plaatse van schacht IV van de Staatsmijn Emma.
In 1948 zou Schinnens lang gekoesterde wens in vervulling gaan. Op een terrein, gelegen binnen de gemeente, in de bosrijke, moerassige streek van het Dal van de Geleenbeek, tussen de Staatsmijnspoorweg en de baan van de Nederlandse Spoorwegen, zijn bijna geheel verscholen achter het weelderige groen van bomen en struiken, de eerste tekenen zichtbaar van de aanleg van een mijnschacht: de vierde schacht voor Staatsmijn Emma. Het veld van deze mijn is het grootste mijnveld in Zuid-Limburg. Van 1911 af werd dit veld geëxploiteerd. Het is interessant te vernemen hoe in het algemeen het verloop van de ontginning in dit mijnveld tussen 1911 en 1974 is geweest. Het is begrijpelijk, dat in het beginstadium de ontginning zich concentreerde in de omgeving van de schachten I en II in Treebeek. Sindsdien heeft de ontwikkeling in het Emmaveld vrijwel uitsluitend in westelijke richting plaatsgehad, in de richting dus van Staatsmijn Maurits te Geleen. Door deze ontwikkeling van het mijnveld is het uiteraard niet te vermijden, dat de nuttige werktijd van de ver van de productieschachten verwijderde posten, te lijden heeft van de grote afstanden die de ondergronders moeten afleggen om deze posten te bereiken. Hierover later meer. Een andere zaak is het reeds vaker genoemde Zadel van Puth met zijn steile kolenlagen, het meest westelijke deel van het mijnveld van de Emma. De steile vleugel is een rijk veld met een kolenvoorraad van vele miljoenen tonnen. Voor Staatsmijn Emma zal dit gedurende tientallen jaren een zeer belangrijk productieveld blijken. Zoals de naam reeds zegt, liggen de kolenlagen hier steil en wel onder een hellingshoek van tussen de 40 en 80 graden. De ontginning van deze steile lagen stelt zeer bijzondere eisen. Een veilige en bedrijfszekere afbouw is namelijk alleen maar mogelijk wanneer deze hand-in-hand gaat met de volledige opvulling van de ontkoolde ruimten. Voor dit doel worden op maat gebroken mijnstenen gebruikt. Als ze vanaf de hoofdschachten in Treebeek over de verdiepingen zouden moeten worden aangevoerd, zouden de beladen steentreinen een gemiddelde afstand van 6,5 kilometer moeten afleggen. De transportkosten voor de aanvoer van vulstenen naar de steile vleugel, naast het probleem van de nuttige werktijd voor de posten in dit steile veld, vormen de belangrijkste motieven die tot de aanleg van schacht IV van de Emma hebben geleid. Toen in principe tot de aanleg van een nieuwe schacht voor Staatsmijn Emma besloten was, kwam al spoedig de vraag naar voren, wat de beste plaats voor deze schacht zou zijn.
Stalen cylinders, waarmee het 225 meter diepe boorgat bekleed werd (1951) (Foto: DSM)
Zoals begrijpelijk moest bij de plaatsbepaling rekening worden gehouden met een groot aantal factoren, zowel ondergronds als bovengronds. Met het oog op de ondergrondse situatie was er één eis, waaraan de plaats van de nieuwe schacht te allen tijden moest voldoen: een zo gunstig mogelijke ligging ten opzichte van de kolenvoorraad in de steile vleugel van het Zadel van Puth. En zo kwam men dan terecht op het terrein, midden in het Schinnense Vogelenbos, tussen de spoorweg van de Staatsmijnen en de baan van de Nederlandse Spoorwegen.
Op 9 juli 1949 is men op dit terrein, in de moerassige, slappe grond, begonnen met de aanleg van schacht Schinnen. Bij het afdiepen in het dekterrein en in de bovenste meters van de harde carboonrots (vaste gesteente) is de schacht afgediept volgens de boormethode "Honigmann - De Vooys" : de methode die de Schinnense schachtdelvers uit de 18e eeuw misten. Met behulp van zware boren, met verschillende diameters, is in de bodem een gat geboord met een doorsnede van 5.60 meter en een diepte van ruim 225 meter. Vervolgens werd dit gat bekleed met een dubbele mantel van staal.
De ruimte tussen de beide mantels werd opgevuld met beton, een bekleding dus, die sterk afweek van de tot dan toe gebruikelijke schachtbekledingen. De dikte van de stalen platen varieerde van 7 tot 17 milimeter, de betonnen tussenvulling was 40 centimeter dik. In de mantel van schacht Schinnen zijn 600 ton aan stalen platen verwerkt. Hieruit zijn 58 cylindrvormige secties van ieder 4 meter hoogte vervaardigd, en verder één sectie van 3 meter en één van 2 meter hoogte. Bij het inlaten van de bekleding in het boorgat werd sectie na sectie boven de schachtopening aangevoerd en verdween, na nauwkeurig op de voorganger te zijn gelast, in de diepte. Tussen de dubbele mantel werd beton gestort, terwijl ten slotte tussen de buitenmantel en de boorgatwand eveneens beton werd gestort. Toen stond de vierde Emma-schacht stevig in de grond verankerd. Wat de bewoners van Schinnen daarna alleen nog maar zagen was een levendige bouwactiviteit. Terwijl ondergronds de laadplaatsen rond de nieuwe schacht werden gedreven, verrees bovengronds in het Vogelenbos het ene betonnen bouwwerk na het andere. (Foto's: DSM)
Bouw van de boortoren ter afdieping van de schacht IV in 1948
Een boor ter afdieping van de schacht
Het brekergebouw en de schachtbok van schacht IV
FILM: Aanleg schacht IV staatsmijn Emma, Schinnen
Via een valpijp, gaan de mijnstenen naar de 325-meterverdieping. Onder het bunkerschuiven worden de wagens snel gevuld
Schacht IV in de steigers
Zo kwam er een storthelling, waarop de mijnstenen werden gelost, die vanaf de Staatsmijn Emma in Treebeek over de eigen spoorweg werden aangevoerd. Verder kwam er een brekersgebouw, waarin de mijnstenen op maat werden gebroken, voordat ze naar ondergronds gingen, om in de pijlers in de steile vleugel van het Zadel van Puth als vulmateriaal te dienen. In dit gebouw werden ook mijnstenen gebroken die door schacht Schinnen zelf naar boven kwamen. Ondermeer voor dit transport door de schacht, diende de kooi met contragewicht, waarin deze stenen in mijnwagens naar het maaiveld werden getrokken.
Na in het brekersgebouw gebroken te zijn, gingen de stenen via een in de schacht gemonteerde valpijp naar beneden.
Trein met zijlossers voor het transport van vulstenen het Zadel van Puth (Foto: DSM)
Het is logisch dat boven de schacht een schachtbok verrees. In de kop van deze betonnen bok was de ophaalmachine geplaatst die de schachtkooi voortbewoog. Van deze kooi die 4 etages telde, zouden ook de ondergronders gebruik gaan maken, die kort daarop door schacht Schinnen in de Emma zouden afdalen. De kooi zou verder nog voor vervoer van andere materialen dan mijnstenen dienen. Dit alles maakte ook de bouw van de losvloer noodzakelijk. Het feit dat personenvervoer door de schacht zou plaatshebben, bracht met zich mee, dat rondom de nieuwe schacht onder meer moesten worden gebouwd: een badlokaal, een lampisterie, een loonhal met opzichterskamer en kantoren voor de personeelsdienst, een stofmaskerruimte, een gereedschapmagazijn, een portiersloge en vanzelfsprekend een melkhuis. Enkele werkplaatsen en een ketelhuis completeerde dit fraai complex van gebouwen. Er ontbraken enkele kolenbewerkingsinstallaties, zoals een kolenzeverij en -wasserij. Maar die waren niet nodig. In Schinnen zouden namelijk geen kolen naar boven komen, ook niet uit de steile vleugel van het Zadel van Puth.
Zoals steeds het geval is geweest, zou ook in de toekomst de gehele kolenproductie van de Staatsmijn Emma door de schachten in Treebeek naar het maaiveld worden getrokken en daar worden bewerkt. Zoals eerder vermeld zouden het voornamelijk de ondergronders uit Schinnen en omgeving zijn, die binnen afzienbare tijd, via de nieuwe, vierde Emma-schacht naar hun werkpunt zouden gaan. Dit waren in het begin zo'n 800 man, een aantal dat later nog uitbreidbaar werd geacht. Ze zouden in de oude situatie ondergronds dagelijks zo'n 13 kilometer afleggen, een reis die in totaal één uur en vijftig minuten zou duren. Daardoor bedroeg hun nuttige werktijd slechts 290 á 300 minuten per dag, dus ongeveer 5 uren. Door de ingebruikname van schacht Schinnen voor personenvervoer zou de nuttige werktijd een uur langer worden.
Maar niet alleen hieruit bleek het belang van deze schacht van de Staatsmijn Emma. Per dag zouden er rond 1000 wagens vulstenen naar beneden gaan, een hoeveelheid die nodig was om uit de steile vleugel per etmaal ruim 1500 wagens kolen te kunnen trekken. Deze kolenproductie komt neer op ongeveer 15 procent van de totale Emma-productie. Ze zou door 5 tot 6 pijlers worden opgebracht.
En wat zou Emma-schacht IV nu voor Schinnen gaan betekenen? In ieder geval zouden de Schinnenaren die ondergronds op de Emma werkten -deze maakten ongeveer 40 procent uit van de Schinnense beroepsbevolking- niet meer eerst naar Treebeek hoeven te reizen, om daar door één van de hoofdschachten naar beneden te gaan en vervolgens nog een treinrit van 6,5 kilometer te maken, eer ze op hun werkpunt zijn. Ze zouden in hun eigen woonplaats kunnen afdalen en na beëindiging van hun dienst direct weer Schinnense bodem onder hun voeten hebben. Juist omdat het voornamelijk ondergronders uit Schinnen en omgeving waren, die door de nieuwe schacht vervoerd zouden worden, zou de mijnschacht in het Vogelenbos voor de gemeente naar alle waarschijnlijkheid geen nieuw tijdperk inluiden. Zeker, er zouden zich ongetwijfeld een aantal personeelsleden in Schinnen gaan vestigen. Maar dat het fraai, tegen een steile, dichtbegroeide heuvel aanliggende Schinnen eenzelfde dynamische ontwikkeling zou gaan doormaken als bijvoorbeeld Brunssum en Geleen, toen deze plaatsen mijnzetels zijn geworden, was zeker niet te verwachten. Schinnen waar men reeds in 1772 begon met de aanleg van de "Kohlschaght", zou geen uitgesproken mijngemeente worden, al zou de vierde Emma-schacht niet nalaten, haar stempel op de plaats te drukken.
Emma-schacht IV Schinnen (Foto: DSM)
Schacht IV (Schinnen)
In 1947 werd te Schinnen gestart met de aanleg van schacht 4, ook voorzien van betonnen schachtbok en geïntegreerde ophaalmachine maar met traditionele liftkooien, die na veel vertraging in 1956 opgeleverd werd. De schacht was aanvankelijk bedoeld voor het omlaagtransporteren van wasberger, afvalsteen die gebruikt werd om gemijnde pijlers op te vullen en zo instorting te voorkomen, maar werd later ook voor personentransport gebruikt. De mijn was vanaf 1947 door middel van een 13 km lange tunnel verbonden met de Staatsmijn Maurits te Geleen (thans gemeente Sittard-Geleen) en werd in 1963 geïntegreerd met de Staatsmijn Hendrik te Brunssum, waarna de mijn tot haar sluiting Emma-Hendrik genoemd werd.
Veel mensen uit Hoensbroek en omgeving werkten in deze mijn (ca. 10.000 mensen waarvan ca. 6000 ondergronds) tot ze in 1973 gesloten werd. Na de sluiting van de mijnen heerste er grote werkloosheid in deze regio. Op 28 oktober 1983 werd de imposante schachttoren van schacht 3 van de Emma, met zijn 63 meter hoogte destijds een blikvanger in deze regio, na 10 jaar gecondonneerd geweest te zijn in afwachting van een eventuele heropening van de ondergrondse werken (daar het gehele concessiegebied Emma-noordveld als strategische reserve nooit ontgonnen is), alsnog gesloopt. (Foto: DSM)
Het brekergebouw (links) en de schachtbok van schacht IV
Het schachtgebouw van de voormalige mijnschacht (schacht IV) van de Staatsmijn Emma stond tot medio 1993 direct naast de spoorlijn van Heerlen naar Sittard en de autosnelweg A76. De schacht is in 1956 in bedrijf gekomen en is vanaf 1963 enkel als ventilatieschacht in gebruik geweest. Op het terrein van Schacht 4 is tegenwoordig een Amerikaanse bevoorradingsbasis gevestigd, de United States Army Garrison Schinnen. De basis bestaat uit een winkelcentrum met grote supermarkt en kapper, sportcentrum, bowlingbaan, 2e-hands winkel, postkantoor, tankstation, banken en een vestiging van Burger King. De voormalige mijnspoorweg liep van Brunssum, Hoensbroek en Nuth via Thull langs de Geleenbeek over het grondgebied van de gemeente Schinnen, en kruiste in Schinnen de Stationsstraat en de Veeweg via een ongelijkvloerse kruising. Ter hoogte van het terrein van Schacht 4 verliet de mijnspoorweg het grondgebied van de gemeente Schinnen en vervolgde haar weg via het grondgebied van de gemeenten Spaubeek en Geleen haar route naar de haven van Stein. Eind jaren '50, begin jaren '60 kochten de Staatsmijnen het gebied gelegen rondom de Muldermolen in de buurtschap Thull. In dit gebied was een oude molen gelegen en enkele boerderijen. Gedurende enkele jaren werd in dit gebied mijnslik en mijnsteen geloosd afkomstig van de voormalige Staatsmijn Emma in Hoensbroek.
Nadat de mijnen waren gesloten was het terrein in handen gekomen van DSM en ontstond er een natuurgebied met zeldzame plantengroei. In de jaren '90 is het gebied overgegaan van DSM naar de gemeente Schinnen en is het gebied deel uit gaan maken van Landschapspark 'De Graven'. Dit heeft er onder meer toe geleid dat het hele gebied opnieuw werd ingericht met wandelpaden, het terugbrengen van de in het gebied stromende Geleenbeek in haar natuurlijke loop (gedurende de periode dat in het gebied mijnslik werd gestort, is de Geleenbeek gekanaliseerd en om het gebied heen geleid) en het aanleggen van een grote visvijver in het voormalige slik. Helaas heeft het mijnverleden ook schade aangebracht aan beeldbepalende oude panden, waaronder het monumentale Huis Hoen in de Altaarstraat. Het werd afgebroken in de jaren ’60, nadat het door mijnschade was verzakt.
De zware Koepeschijf van de ophaalmachine van schacht IV
Nieuws van de staatsmijnen in Limburg (vrijdag 28 februari 1958)
Definitieve ophaalinstallatie binnenkort in bedrijf
Vierde Emma-schacht nadert nu haar voltooiing
In het Vogelenbos te Schinnen is weer een belangrijke gebeurtenis op til. Boven in de brede kop van de 46 meter hoge, betonnen schachtbok van de vierde Emma-schacht, leggen monteurs op het ogenblik de laatste hand aan de opstelling van de nieuwe, definitieve ophaalmachine. Op de losvloer is een groepje mannen druk bezig met het inbouwen van de laatste sporen. Ondergronds op de 325-meter verdieping in de laadplaats rond schacht IV treft men eenzelfde beeld aan van de aflopende montage-activiteit. Het zijn onmiskenbare tekenen, dat schacht IV haar voltooiing nadert.
De ingebruikneming van de vierde Emma-schacht te Schinnen dateert reeds van half maart 1956. Toen gingen voor het eerst vulstenen, bestemd voor pijlers in de steile vleugels van het Zadel van Puth, via de in deze schacht ingebouwde valpijpen naar beneden. De voor dit doel bestemde stenen werden en worden tegenwoordig nog door het Spoorweg- en Expeditiebedrijf per trein vanuit Treebeek aangevoerd. Ze worden dan in het brekergebouw te Schinnen op maat gebroken. Zeer binnenkort nu zullen ondergrondse mijnstenen, bestemd voor opvulling in de steile vleugel, niet meer alleen per mijnspoor vanuit Treebeek worden aangevoerd, maar ook vanaf de 325-meter verdieping via schacht IV naar de oppervlakte worden getrokken. Dat is dan de belangrijkste gebeurtenis die in het Vogelenbos te Schinnen op til is. Schacht IV zal dan behalve als intrekkende luchtschacht ook gebruikt worden om stenen op te voeren. (Foto: DSM)
Gesloten kabels
Voordat het zover is, zullen de ophaalmachine en de losvloer echter geheel gereed moeten zijn. Zoals hierboven al beschreven, is dit karwei zo goed als klaar. Bovendien zullen nog de liftkooien ingebouwd moeten worden. Dan zal de definitieve ophaalinstallatie geheel voltooid zijn. Over deze definitieve installatie hoorden we verleden week, bij ons bezoek aan de schacht in Schinnen, een aantal interessante bijzonderheden, waarvan er enkele voor het eerst bij onze onderneming worden toegepast. Geheel nieuw is dat de beide kooien -elke kooi zal vier etages hebben- aan twee bovenkabels komen te hangen. Het zullen zogenaamde gesloten kabels zijn met zeer weinig blijvende rek. Voorlopig zal deze nieuwe methode van ophanging weinig betekenis hebben. Maar als men straks op grote diepte zal gaan trekken, zal ze ongetwijfeld haar voordelen bewijzen. In plaats van één rond 7 cm dikke, stugge kabel, heeft men dan twee belangrijk dunnere kabels, die veel beter hanteerbaar zijn. Natuurlijk zullen de beide kabels altijd ongeveer even zwaar belast moeten zijn. Daarom zal in de ophaalinrichting een belastingmeter worden gemonteerd, die de belasting van de twee schachtkabels op elk moment zal aangeven. Constateert de meter straks verschillen, dan kunnen deze met een fijnverstekinrichting worden weggewerkt.
Geen spaken
In het ophaalgebouw, boven in de bok, kan men nu reeds duidelijk zien, dat de definitieve kooien aan twee bovenkabels komen te hangen, ofschoon deze kabels nog moeten worden opgelegd. De zware Koepeschijf van de nieuwe ophaalmachine vertoont namelijk twee kabelgroeven. Overigens zijn met deze Koepeschijf nog meer bijzonderheden aan de hand, evenals trouwens met andere onderdelen van de ophaalmachine. Zo heeft de schijf geen spaken, maar geheel gesloten zijwanden. Ze is destijds in twee stukken in Schinnen aangevoerd, die ter plaatse aan elkaar werden gelast. De machine is half-automatisch. Dat betekent dat ze voor elke trek zelf de maximum snelheid bepaalt waarmee ze moet aantrekken. Maar daarnaast bepaalt ze ook zelf de remweg die voor elke trek noodzakelijk is. Daardoor wordt in schacht IV de maximale vervoerscapaciteit bereikt.
Begin materiaalvervoer
Met het naar de oppervlakte trekken van mijnstenen, zal weer een van de functies, die de vierde Emma-schacht toebedacht zijn, vervuld worden. Spoedig daarna zal bovendien met het vervoer van materialen naar beneden een begin worden gemaakt. Daartoe is reeds een opslagterrein ingericht. Er ontbreken echter nog de nodige smalsporen van en naar de losvloer, die nu echter snel gelegd zullen worden. Daarmee komt echter geenszins een einde aan de bouwactiviteit op schacht IV. Binnenkort zullen er in het Vogelenbos weer aannemersfirma's aan de slag gaan. Hun opdracht zal luiden: het bouwen van een groot badlokaal, een lampisterie en een kantoorgebouw. Wanneer in 1960 ook deze bouwwerken gereed zullen zijn, zullen in Schinnen ook personeelsleden van de Emma in de mijn kunnen afdalen en er weer naar boven komen.
Nieuws van de staatsmijnen in Limburg (vrijdag 11 april 1958)
Eerste trek schacht IV Schinnen
Op Emmaschacht IV in Schinnen heeft zich donderdag 27 maart 1958 een belangrijke gebeurtenis voorgedaan. Omstreeks half vier in de namiddag kreeg ophaalmachinist Pie Delarue boven in de kop van de schacht het sein om zijn nieuwe machine in beweging te zetten. Aan de losvloer, waar seingever Frans Theunissen aan de seinhamer stond, zakte op hetzelfde moment de schachtkooi in het linker schachtgedeelte langzaam naar beneden. Daarmee was de eerste trek met de definitieve ophaalinstallatie in de vierde Emmaschacht een feit geworden. Deze installatie bestaat onder meer uit een halfautomatiesche ophaalmachine en uit twee kooien, elke kooi met vier etages. Geheel nieuw bij onze onderneming is dat elk van de beide kooien aan twee bovenkabels is opgehangen. Het zal nog enige tijd duren eer de nieuwe ophaalinstallatie regelmatig in bedrijf zal zijn. Zij zal dan voorlopig alleen nog maar dienst doen voor het vervoer van mijnstenen naar de oppervlakte.
(Foto links) Seingever Frans Theunissen aan de seinhamer (Foto: DSM)
Feestelijk wapperen de vlaggen bij het eerste personenvervoer van schacht IV (Foto: DSM)
Nieuws van de staatsmijnen in Limburg (vrijdag 21 april 1961)
In Schinnen is personenvervoer gestart
Het personenvervoer op schacht Schinnen, de vierde schacht van de Emma is begonnen. Feestelijk wapperde de vlag voor de portiersloge en op het dak van de betonnen bok, toen de ondergronders voor het eerst het nieuwe bedrijfsonderdeel betraden. De eersten die 's morgens tegen vijf uur bij de portier de penning in ontvangst namen waren houwer Th. Felling uit Oirsbeek, houwer-stutter J. Evers uit Nuth, en materiaalcontroleur G. Welzen uit Spaubeek. Na hen kwam de grote stoot. Na de onderlinge begroeting in de loonhal, maakten de mannen zich in het badlokaal klaar voor de eerste afdaling op Schinnens grondgebied. Tegen zeven uur die ochtend waren de pijlers in het zadel van Puth in vol bedrijf, aanmerkelijk vroeger dan toen de bezetting nog in Treebeek afdaalde.
Schacht Schinnen is in bedrijf.
Op maandag 17 april 1961 hebben ongeveer 500 personeelsleden van de Emma bezit genomen van dit nieuwe bedrijfsonderdeel. 's Ochtends tegen kwart over vijf begon het, toen de eerste bus met ondergronders op het parkeerterrein arriveerde. Even later was de fraaie loonhal gevuld met het bekende geroezemoes van pratende mensen die aantreden voor het dagelijks werk. Maar die morgen zal het tien tegen een eens niet zijn gegaan over de sport van de afgelopen zondag. Schacht Schinnen zelf zal wel het onderwerp van de gesprekken zijn geweest. En zo zal het ook 's middags zijn gegaan, toen de mannen van de middagschicht en 's avonds, toen die van de nachtschicht de nieuwe gebouwen voor het eerst betraden. Met grote belangstelling zullen de personeelsleden hun nieuwe omgeving hebben verkend. We zijn ervan overtuigd dat die eerste kennismaking hun beslist voor de volle honderd procent is meegevallen. Ons is het in elk geval zo gegaan, toen we een paar dagen vóór de in bedrijfstelling van de schacht Schinnen, daar de weg aflegden die de 500 man van de Emma vanaf nu dagelijks volgen.
De gebouwen die in Schinnen de laatste jaren, om de in strakke lijnen opgetrokken, betonnen schachtbok zijn verrezen, zijn alle voorbeelden van moderne, industriële architectuur. Van luxe is echter geen sprake. Met behulp van moderne, maar vrij sobere middelen, is de bouwkundige afdeling van de Staatsmijnen erin geslaagd van schacht IV een geheel te maken, dat esthetisch volkomen verantwoord is gedacht. De inrichting van de gebouwen is tevens afgestemd op zo weinig mogelijk onderhoud en is bovendien berekend op hygiëne.
Zo is het in de loonhal, in het badlokaal, in de lampisterie, de winkelstraat en in de verbindingsgang die op de losvloer uitmondt. De loonhal (1) is een grote ruimte, vol licht en kleur en met kolommen die met aluminium zijn bekleed. In het midden bevinden zich de loketten (5) van de loon- en personeeladministratie en van de opzichterskamer. Van de loonhal uit voert een gang naar het ondergrondersbad. Of eigenlijk kunnen we beter spreken van ondergrondersbaden. Op schacht Schinnen heeft men namelijk niet één groot badlokaal voor ondergronders, maar verscheidene kleinere die elk plaats bieden aan een kleine groep personen. Zo'n kleiner lokaal bestaat uit drie afdelingen: de "witte kant", de doucheruimte (3) en de "zwarte kant". Kettingen ziet men in deze baden niet. In plaats daarvan beschikken de ondergronders over stalen kastjes (7): Eén aan de "witte kant" voor burgerkleding en één aan de "zwarte kant" voor de mijnkleding.
De volgende ruimte die de mannen op weg naar de schacht betreden, is de lampisterie (6). Hier wordt volledige zelfbediening toegepast. Dat wil zeggen, dat men vóór de dienst zelf zijn lamp uit een rek neemt en daarbij controleert of ze voldoende is opgeladen. Na de dienst zet men ze op dezelfde plaats met een eenvoudige handgreep weer in lading. Na de lampisterie volgt de winkelstraat waar onder andere bandsleutels, schiettoestellen, Ohm-meters, olie, leren petten en handschoenen verkrijgbaar zijn. De opstelruimte voor het personenvervoer ligt niet op de losvloer (2), maar direct achter de winkelstraat. De verbinding tussen deze opstelruimte en de losvloer wordt gevormd door een gang waarvan de zijwanden van glazen tegels zijn (4). Dit is dan de route die de mannen van schacht Schinnen sinds 17 april 1961 elke dag volgen, voordat ze op de schachtkooi stappen.
De rond 500 man van de Emma die naar Schinnen zijn verhuisd, zullen de eerste dagen -introductiedagen zou men ze kunnen noemen- wel een gids nodig hebben gehad om hun weg te vinden in hun nieuwe behuizing. Maar men mag aannemen dat zij zich er snel, helemaal zullen thuisvoelen op dit nieuwe bedrijfsonderdeel van de Emma, dat we gerust een parel van de Limburgse mijnindustrie mogen noemen. En dit evenzeer vanwege zijn prachtige ligging, als om de uitvoering -van binnen en van buiten- van zijn gebouwen.