De ontwikkeling van de eerste groeven
aast de groeve Beaujean lag die van Mertens. In 1916 kwam er een groter bedrijf bij, namelijk de N.V. Louisegroeve. Een firma uit Rotterdam. Ze hadden een groot afzetgebied in Engeland en kochten terreinen in Heerlerheide. Na enkele maanden kregen ze de toestemming om een smalspoor aan te leggen van groeve tot wagon. (Rond 1900 kwamen er in deze regionen mensen die in Indië hadden gewerkt. Ze brachten de kennis van het aanleggen van spoorlijnen mee. De opkomende mijnindustrie had daar grote behoefte aan.) Ofschoon de verlading in de groeve nog altijd met handkracht gebeurde, voerde deze vooruitgang de dagproductie enorm op. De ontsluiting van de groeve gebeurde onder een flauwe helling; een volgeladen wagen (kar) moest door een paard eruit getrokken kunnen worden. Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog kwamen er ook moeilijkheden voor de zilverzandgroeven. Vanuit Rouaan kon Engeland goedkoper Fontainebleau-zand betrekken en Philips ging over op Belgisch witzand. Het vervoer daarvan over water was goedkoper. Het gevolg was dat de Louisegroeve (met haar afzetgebied in Engeland) in verval raakte. Ze werd in 1918 door Beaujean en Mertens opgekocht. Andere klanten hadden inmiddels het zilverzand van Heerlerheide ontdekt. In 1919 werd het zand met paard en wagen naar Heerlen vervoerd en vandaar naar de nieuwe afnemers. Daartoe behoorden onder andere de Porseleinfabriek Mosa, Stella (een latere fusiepartner van de Kristal Unie), Sphinx en Céramique te Maastricht.) Het ging zelfs zo goed dat, volgens de genealogie van de familie Beaujean, Hendrik Jozef in 1926 zijn vee van de hand deed en zich uitsluitend bezighield met de groeve. Er werd veel met de kar naar Heerlen vervoerd. Dat ging dan verder naar Maastricht etc. Aan de tred van de paarden op de Schelsberg van de terugkomers uit Heerlen hoorde men: dat zijn die van ons. Dan werd de soep warm gemaakt. Voerman en paard konden dan snel eten alvorens de volgende vracht te vervoeren. Het was een hele opluchting toen men wagons op de ON III mocht lossen. Dat betekende een tijdsbesparing. Eind twintiger jaren komt de economische crisis. Wat Beaujean toen gedaan heeft en of hij van de crisis veel last heeft gehad, is niet bekend. Wel waren ze in die tijd in staat om veel panden en terreinen te kopen. In 1931 bouwde Hendrik Jozef ook het pand Gravestraat 2-4 nadat het ouderlijk huis was afgebrand. Die vakwerkboerderij stond 'achter 't kapelke'. Een stuk van de schuur - die los stond van de boerderij - staat er nu nog. (Hoek Bok/Unolaan). In 1933 werd het pand Gravestraat opgeleverd.
De jaren 1933-'39 waren ook moeilijk voor de zilverzandgroeven. Door uiterst lage vervoersprijzen vond men een afzetgebied in Engeland. Bovendien komt er in deze jaren een exploitant bij, namelijk de N.V. Juliana, Maaszand- en Grindexploitatie te Urmond.
Maar deze onderneming is nooit een echte bedreiging geweest. Veel ernstiger was de Duitse concurrentie. Die probeerde- met overheidssteun voor exportpremies - de Nederlandse zandmarkt in handen te krijgen. Op 5 mei 1939 vraagt de Fa. Wed. H. Beaujean-Voncken e.v. een delfvergunning aan. Die wordt verleend voor de duur van een jaar. De terreinen aan de Jongmansweg mochten niet gebruikt worden. In het bestemmingsplan van 1936 was daar woningbouw gepland. De inval van mei 1940 legde de export zo goed als stil. Het Nederlands zilverzandbedrijf moest worden opgenomen in een groot Frans-Duits-Belgisch verband. Hoe ze het gedaan hebben, is nooit bekend geworden. Beaujean en Mertens slaagden erin om die onderhandelingen gedurende de hele oorlog op te schuiven. Op 25 juni 1940 wordt hun vergunning verlengd tot 1-1-1942 en in een schrijven van 3 september 1942 geeft de Grondkamer voor Limburg aan de Fa. Wed. H. Beaujean-Voncken e.v. zelfs de erkenning van de terreinen als industrieterrein, bestemd voor het delven van zilverzand in dagbouw.
Enkele maanden daarna (1-1-1943) kreeg de firma de vergunning tot 1-1-1945. Na de kerst van 1940 werd de groeve Beaujean gesplitst in Beaujean en Quaedvlieg. Er waren toen drie exploitanten in Heerlerheide: Mertens, Beaujean-Voncken en Quaedvlieg-Beaujean. Ze hadden alle drie een afzetgebied in Nederland (dat deden ze in eigen beheer) en een afzetgebied in het buitenland, en daarvoor hadden ze een handelsagent.
Groeve Mertens aan de Heerenweg, Heerlen rond 1964
De andere groeve Mertens aan de Heerenweg, Heerlen Luchtfoto
De andere groeve Mertens aan de Heerenweg, Heerlen 30-03-1960
De groeve Mertens aan de Uterweg, Heerlen rond 1960
Mertens gaat verder in de Louisagroeve. Zijn dochter trouwt met dhr. De Groot en die zijn toen verder gegaan met kiezel e.d. De groeve raakte uitgeput en men vertrok naar de Uterweg en later naar de Heerenweg.
Bronnen:
1. H.A. BEAUJEAN, Schetsen uit de geschiedenis van Heerlerheide. Drukkerij De Lanteern, 1975.
2. H.A. BEAUJEAN, 'Veertig jaren Zilverzand delven', Land van Herle 1954, pag. 115-119.
3. Foto's: Rijckheyt, Heerlen.