Particuliere mijnbouw
e allereerste steenkoolwinning vond in de 12e eeuw plaats in het mijnveld van de Domaniale mijn te Kerkrade. Vanaf 1742 ging de abdij van Rolduc in eigen beheer aan kolenwinning doen. In 1766 verkreeg de abdij het recht van ontginning (een concessie) onder openbare wegen en gemeentegronden. Door een professionele aanpak van de mijnbouw ging dit reeds in de 18e eeuw rendabele inkomsten opleveren.
Nadat Waalse ingenieurs succesvolle boringen hadden ondernomen rond Eygelshoven, Heerlen en Geleen kwam er een kolenkoorts op gang. Belangrijke personen in de pionierstijd waren onder meer Carl en Friedrich Honigmann (ON-mijnen), Anton Wackers (Lauramijn) uit de regio Aken, de Nederlanders Henry Sarolea (spoorwegbouwer spoorlijn Sittard - Herzogenrath en later bestuurder ON-mijnen) en J.H. Wenckebach (pionier van de Staatsmijnen).
Omstreeks 1900 werden de eerste steenkoolmijnen gesticht in Zuid-Limburg, zowel door particulieren als door de overheid (de Staatsmijnen in Limburg). Er waren ook twee Belgische ondernemingen actief. Door de aanleg van nieuwe verbindingen (spoorlijnen naar Aken en Stein en Julianakanaal) werd het vervoer van gewonnen kolen naar afzetgebieden eenvoudiger en goedkoper. Uiteindelijk waren er de vier Oranje-Nassau mijnen (ON I t/m IV), de vier Staatsmijnen en vier andere particuliere mijnen. Een vijfde Staatsmijn, de Beatrix, werd aangelegd in Herkenbosch om het zogenaamde Vlodropperveld te ontginnen, maar is nooit in bedrijf gekomen. Speciaal hiervoor zou station Herkenbosch uitgebreid worden. Dit station lag aan de zogenaamde IJzeren Rijn. De Oranje-Nassau mijnen waren uiteindelijk eigendom van een Frans bedrijf (de familie Honigmann verkocht in 1908 de aandelen aan de familie De Wendel). De Laura en Julia alsmede de Willem-Sophia waren eigendom van twee afzonderlijke Belgische bedrijven. De particulier gepachte Domaniale en de Staatsmijnen waren Nederlands bezit.
Door de gasvondst in Slochteren en de goedkopere steenkool en aardolie uit het buitenland werd de Limburgse steenkolenwinning onrendabel. De mijnsluiting begon met de historische toespraak van toenmalig minister van Economische Zaken Den Uyl in december 1965 in de stadsschouwburg van Heerlen. In de daaropvolgende negen jaren werden alle mijnen gesloten.
De staatsmijn Maurits te Geleen ging als eerste dicht. De steenkolenwinning in Nederland is definitief gestaakt op 31 december 1974 met de sluiting van de mijn Oranje-Nassau I te Heerlen. Dit was, op de Domaniale mijn te Kerkrade na, de oudste steenkolenmijn (productief in 1899).
De nieuwe trend; Koken op aardgas
Mijnwerkers in een dagbouwmijn in Gary, West Virginia (Verenigde Staten) in1908. Let op het olielampje op de pet. (Foto: Miner Artifacts)
Behoudens twee mijnbouwmonumenten (het gebouw van de Nulland-schacht te Kerkrade, Domaniale Mijn, en de gebouwen van schacht II van de ON-I mijn te Heerlen) zijn alle bovengrondse werken van de Nederlandse mijnen afgebroken.
De mijnterreinen hebben na sanering van de grond alle een andere bestemming gekregen (industrieterrein, woonwijk, etc.). Ook de meeste mijnsteenbergen zijn uit het Limburgse landschap verdwenen.
De staatsmijnen
Bij Nederlandse wet van 24 juni 1901 werd beschikt dat van staatswege in Zuid-Limburg kolenmijnen zouden worden ontgonnen. De bij deze wet voor Staatsexploitatie aangewezen terreinen beslaan vrijwel geheel Zuid-Limburg waar steenkolen in de bodem voorkomen, voor zover niet reeds eerder aan particulieren concessie was verleend. De wetgeving is een reactie van de overheid op initiatieven van privékapitaalverschaffers, die in het laatste kwart van de negentiende eeuw al begonnen waren met de particuliere mijnbouw in Nederland.
De volgende Staatsmijnen zijn in Limburg in bedrijf geweest:
-Staatsmijn Wilhelmina te Terwinselen (1906 - 1969)
-Staatsmijn Emma te Treebeek/Hoensbroek (1911 - 1973)
-Staatsmijn Hendrik te Brunssum (1915 - 1963)
-Staatsmijn Maurits te Lutterade-Geleen (1926 -1967)
-De Staatsmijn Beatrix (1954) bij Vlodrop (zie foto rechts) is nooit in productie genomen.
Staatsmijn Beatrix in aanbouw (Foto:DSM)
Voor de afvoer van de kolen maakte de Staatsmijnen gebruik van een eigen dubbelsporige spoorlijn van de Staatsmijn Hendrik, via NS-station Nuth en Staatsmijn Maurits, naar de haven van Stein aan het Julianakanaal. Hierop reed men met eigen locomotieven en speciale goederenwagens. Voor personenvervoer had men een eigen Pullmanrijtuig beschikbaar.
De Staatsmijn Hendrik werd in 1963 ondergronds geïntegreerd met de Staatsmijn Emma, waarna de combinatie Staatsmijn Emma-Hendrik genoemd werd. De Nederlandse Staatsmijnen zijn later overgegaan in Koninklijke DSM NV. De economie van de Nederlandse provincie Limburg heeft generaties lang in het teken gestaan van de steenkoolwinning.
De exploitatie van de steenkoolmijnen kwam betrekkelijk laat op gang: aan het begin van de 20e eeuw. Na de Tweede Wereldoorlog bleken de mijnen niet langer rendabel. In december 1965 werd de sluiting van de mijnen door toenmalig minister van Economische Zaken, drs. Joop den Uyl, aangekondigd, op 31 december 1974 ging de laatste mijn definitief dicht. Dit heeft geruime tijd een hoge werkloosheid veroorzaakt, want vóór de sluiting had niet minder dan 15% van de beroepsbevolking in de mijnen gewerkt. Nederlands- en Vlaams-Limburg waren de enige steenkoolwinningsgebieden in West-Europa, waaromheen geen staalindustrie werd gebouwd. De overheden van beide landen hadden hun zware industrie in de Franstalige gebieden respectievelijk in de Randstad.
De mijnsluiting in de Nederlandse provincie Limburg in de jaren 1960 en 1970 begon met een historische toespraak van de toenmalige minister van Economische Zaken Joop den Uyl in de Stadsschouwburg van Heerlen op 17 december 1965. De nota die als basis diende voor deze toespraak is bekend geworden als de Eerste Mijnnota.
De minister, gesteund door gouverneur Charles van Rooy en Frans Dohmen, voorzitter van de Nederlandse Katholieke Mijnwerkersbond (NKMB), gaf in deze toelichting aan dat de Limburgse mijnen -zowel de staatsmijnen als de particuliere mijnen- binnen tien jaar allemaal zouden worden gesloten. De minister deed hierbij de belofte dat geen sluitingen zonder vervangende werkgelegenheid zou volgen. Desondanks vervielen door het sluiten van de mijnen op den duur 45.000 directe, en zo'n 30.000 indirecte, arbeidsplaatsen.
Joop den Uyl
De voormalige Staatsmijnen gingen gedeeltelijk verder als het chemieconcern DSM. Ook de logistiek is een belangrijke werkgever in de provincie die een belangrijke verbinding is tussen de havens van Antwerpen en Rotterdam en het Ruhrgebied. Heden is Limburg een redelijk welvarende provincie die steeds meer economische, culturele en bestuurlijke banden aangaat met het Duitse, Vlaamse en Waalse grensgebied: de Euregio.
Op 9 december 2008 ondertekenden de gouverneurs van de beide Limburgen het Limburgcharter. De beide provinciebesturen zouden willen bereiken dat voortaan de benamingen West- en Oost-Limburg gehanteerd worden voor respectievelijk Vlaams- en Nederlands-Limburg.
Koninklijke DSM N.V. is een Nederlands chemiebedrijf, dat internationaal actief is. Het bedrijf is voortgekomen uit de voormalige Nederlandse Staatsmijnen, en de naam was dan ook oorspronkelijk een afkorting voor Dutch State Mines. DSM heeft enkele honderden vestigingen over de gehele wereld. Het hoofdkantoor is gevestigd in Heerlen en sinds 1 mei 2007 is Feike Sijbesma voorzitter van de Raad van Bestuur.
DSM is in 1902 opgericht als staatsbedrijf voor de exploitatie van ondergrondse steenkoolreserves in Limburg. Later zijn daar de productie van ammoniak en kunstmest bijgekomen op basis van bijproducten die vrij kwamen bij het vergassen van steenkool. In 1960 behaalden de Nederlandse steenkoolmijnen een recordproductie van 23 miljoen ton. De kostprijs lag echter hoger dan die van geïmporteerde steenkool. Bovendien werd er een grote gasvondst gedaan in het Groningse Slochteren. Dit leidde tot een regeringsbesluit om de steenkolenmijnen te sluiten. In 1965 werd hiermee gestart en in 1973 werd de laatste mijn gesloten. In dat jaar werd ook besloten om de afkorting DSM voortaan als naam te dragen.